Sara (19) is altijd op haar hoede. Of ze niet te laat thuis komt, of ze een afspraak wel op het goede moment maakt, of ze wel de juiste kleren draagt. Bij alles wat ze doet, houdt ze rekening met haar moeder. Toch is het eigenlijk nooit goed. ‘Mijn moeder wordt om de kleinste dingen witheet van woede, of enorm verdrietig. Je weet het nooit.’

Sara’s moeder is psychisch ziek. ‘Dat weet ze, het heeft met vroeger te maken, maar ze wil er niet voor in behandeling’, zegt Sara. ‘Tegenover de buitenwereld doen we of er niets aan de hand is.’ Sara groeide ermee op. ‘Ik dacht dat het bij iedereen zo was.’

Tot Sara anderhalf jaar geleden haar vriend ontmoette. ‘Bij hem thuis was alles anders. Iedereen maakte zijn eigen keuzes, er werd naar elkaar geluisterd. In die tijd studeerde ik verpleegkunde en volgde een vak psychiatrie. Daar leerde ik allemaal dingen die precies over mijn moeder gingen. Toen wist ik: zoals het bij mij thuis gaat, dat hoort niet.’

Daarom gaat Sara nu wekelijks naar de geestelijke gezondheidsinstelling Eleos in Dordrecht. Niet voor haar moeder, maar voor zichzelf. Sara is een ‘kopp-kind’, een Kind van een Ouder met Psychische Problemen. Volgens het Trimbos Instituut, het kennisinstituut voor de geestelijke gezondheidszorg, zijn er in Nederland 1,6 miljoen kinderen onder 22 jaar met één of twee ouders bij wie een psychische stoornis is gediagnosticeerd.

Kinderen als Sara hebben volgens onderzoek van het Trimbos Instituut 50 procent kans dat ze een psychische stoornis ontwikkelen, dat is anderhalf keer zoveel als andere kinderen. Van de kinderen met twee ouders met psychische problemen krijgt zelfs 66 procent ooit een psychische stoornis. Dit wordt voor een deel door erfelijke factoren bepaald, maar ook door de manier waarop het kind opgroeit en wordt opgevoed.

Sinds 2004 heeft de geestelijke gezondheidszorg (ggz) preventieve zorg en kopp-kinderen daarom hoog op haar prioriteitenlijstje staan – al wordt er al langer onderzoek naar gedaan. In het hele land worden kopp-cursussen aangeboden: voor ouders met baby’s, voor kinderen op de basisschool, voor gezinnen met jonge kinderen, voor tieners, en voor 16-plussers zoals Sara. De cursussen moeten voorkomen dat de kinderen later zelf ook in geestelijke gezondheidszorg terecht komen.

De cursusgroep van Sara bestaat uit twee begeleiders van Eleos, en vijf jongeren uit Dordrecht en omgeving. De één heeft een borderline-vader, de ander heeft een suïcidale moeder, weer een andere ouder is zwaar depressief. Sommige ouders zijn wel eens opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, andere hebben niet eens een diagnose, zoals Sara’s moeder. ‘Hoe verschillend onze achtergrond ook is, onze verhalen lijken enorm op elkaar. Ik dacht bijvoorbeeld altijd dat het door mij kwam dat mijn moeder zich slecht voelde. Ik maakte alles moeilijk, dacht ik. Op de cursus zag ik dat iedereen dat dacht over zichzelf. Bij de anderen kon ik heel goed inzien: dat komt niet door jou.’

‘Een soort lotgenotencontact, maar dan nuttiger’, noemt Sara de bijeenkomsten. ‘De eerste keren hebben we vooral gepraat over de ziekten van onze ouders. Nu gaat het over ons: hoe kunnen we hiermee verder? Mijn grootste angst is dat ik net zo word als mijn moeder. Je moeder is toch je voorbeeld, of je het nu wilt of niet.’

Rieneke Klok zegt het onomwonden tegen de vijf cursisten: ‘Als je ouder psychisch ziek is, bestaat er een groot risico dat je ook problemen krijgt.’ Klok is één van de begeleiders van de cursus. Ze deelt papieren uit met een lange lijst risicofactoren. ‘Als je andere ouder ook niet goed in staat is je op te voeden, is dat een risicofactor. Als er thuis een taboe op de ziekte van je ouder ligt, ook’, somt ze op. ‘Hoe jonger je was toen de ziekte van je ouder begon, hoe kwetsbaarder je bent. De ziekte heeft dan meer invloed op je ontwikkeling gehad.’

‘Je moet het zien als een weegschaal’, vervolgt ze. ‘Tegenover die risicofactoren heb je beschermfactoren. Die kun je zelf beïnvloeden en versterken. Een heel belangrijke beschermfactor is sociale steun.’ Om dit onderwerp aan te snijden, stelt Klok een ‘stille discussie’ voor. Op grote vellen schrijft ze stellingen, de cursisten schrijven er hun commentaar met gekleurde stiften onder. Ook moeten de cursisten het netwerk van hun sociale contacten tekenen: henzelf in het midden, eromheen de mensen waar ze steun aan hebben.

‘Steun zoeken, voelt alsof je het zelf niet aan kan’, heeft iemand in het paars onder een stelling geschreven. Klok kijkt de groep rond. ‘Waarom is het zo moeilijk?’ ‘Als je klein bent en je bent verdrietig, is je eerste reactie: naar mama toe’, zegt Anne (24). Haar moeder is depressief, verwondt zichzelf, en probeert soms een einde aan haar leven te maken. ‘Maar al snel merk je dat mama dat niet aankan. Als je je kwetsbaar opstelt, word je keihard onderuit gehaald. Zo raak je gewend alles zelf op te lossen.’ Sara knikt. ‘Als ik bij mijn vriend mijn kwetsbare kant laat zien, dan voel ik dat’, zegt ze. ‘Ik voel het meteen, want het is iets nieuws. Dat deed ik nooit, want daar kunnen ze je op pakken.’

Kinderen met een psychisch zieke ouder hebben in hun opvoeding soms weinig emotionele veiligheid, vertelt Paula Speetjens van het Trimbos Instituut. Speetjens is een van de wetenschappelijk onderzoeksters die zich bezighouden met de psychische jeugdzorg. ‘Alle dagen zijn verschillend. De ene dag ligt een moeder alleen maar in bed, de andere dag is ze helemaal hyper en moet het kind van alles. Door die onvoorspelbaarheid raakt het kind erg in de war. Het weet nooit of hij bij zijn ouders terechtkan, terwijl die zekerheid juist zo belangrijk is voor zijn ontwikkeling.’

Het helpt als de kinderen snappen waarom hun ouder zich zo gedraagt. ‘Ze moeten inzien dat hun ouder niet ‘normaal’ is’, zegt Rieneke Klok. Op de cursus houdt Felix (25) zijn tekening van sociale contacten omhoog. ‘Veel mensen van vroeger moet ik opnieuw leren kennen’, zegt hij. ‘Ik ken die mensen zoals mijn moeder zei dat ze waren. Niet te vertrouwen, of raar, of slecht. Bij veel mensen, ook familie, heb ik nare associaties. Nu ik ze zelf leer kennen, kom ik erachter dat ze heel anders zijn.’

‘Eigenlijk zouden mensen als Felix dit soort bijeenkomsten eerder nodig gehad hebben’, zegt Klok. Behalve aan 16-plussers geeft ze ook cursussen aan tieners en basisschoolkinderen. ‘Hoe jonger, hoe beter. Als je op jonge leeftijd spelenderwijs tips kunt geven hoe ze met moeilijke situaties om kunnen gaan, kan dat heel veel last wegnemen.’

Veel kleine kinderen durven bijvoorbeeld nooit een vriendje mee naar huis te nemen, omdat ze zich schamen, weet Klok. ‘Een jongetje op de cursus voor basisschoolkinderen had een heel goede tip. Als hij een vriendje mee naar huis nam, zei hij van tevoren: ‘Mijn moeder is een beetje ziek, daarom is ze soms heel chagrijnig. Dat kan nu ook gebeuren.’ Toen kon hij rustig spelen, want hij had zich al een beetje ingedekt.’ De kinderen leren op de cursussen namelijk niet alleen dat hun ouder een ziekte heeft, en wat dat betekent. Ze leren ook ermee om te gaan. Met tips van elkaar en behandelaars kunnen ze hun ‘beschermende factoren’ versterken, bijvoorbeeld door hun sociale netwerk uit te breiden en hulp te durven vragen.

Het is voor de ggz echter moeilijk de kinderen te bereiken. Volgens de recentste cijfers van het Trimbos Instituut volgden in 2007 iets meer dan vijfduizend kinderen een cursus, een topje van ijsberg van de 1,6 miljoen kopp-kinderen die Nederland telt. ‘Voor veel ouders is het moeilijk hun ziekte te erkennen. Het inzicht dat hun ziekte ook impact heeft op hun kinderen, is een nóg grotere stap’, zegt Klok. ‘De kinderen zelf hebben soms niet eens door dat hun ouder ‘ziek’ is. Ze vinden het normaal, zoals het thuis gaat. Bovendien zijn ze heel loyaal aan hun ouders. Naar een cursus gaan, kan voelen als verraad.’

Sara meldde zich zelf aan voor de cursus, zonder medeweten van haar ouders. De bijeenkomsten vallen haar zwaar. ‘Ik had nog nooit zo uitgebreid gepraat over de problemen thuis. Het maakt veel los, ik heb er de hele week hoofdpijn van. Toch voelt het ook als een enorme opluchting. Thuis is het zo ver gekomen, dat ik bijna niets meer van mijn moeder kan verdragen. Maar het is wél je moeder. Ik hoop dat ik hier leer mijn eigen keuzes te maken, zonder haar te kwetsen. Door deze cursus werk ik eindelijk aan al die problemen – zonder psychiater. Want ík ben niet ziek.’


Bron: Volkskrant